Contemplatie uit het oosten

‘De Soefi’s proberen God te kennen en hebben manieren om God te zoeken en dit zou voor ons moeten kunnen werken.’1

Contemplatief bidder Thomas Merton
Eugène Baugniès 1842-1891 – the Dhikr

Al van vóór de komst van het Jezusgebed worden mantra’s door aanhangers van oosterse religies gebruikt als methode om in contact te treden met het bovennatuurlijke. In deze spreuken worden zich steeds herhalende heilige woorden of korte zinnetjes gebruikt om een magisch effect teweeg te brengen; meestal geestelijke transformatie, zoals een trance of mystieke vermogens. Niet alleen de naam van een godheid, maar ook een emotie als ‘vrede’ of ‘liefde’ kan worden gekozen, zoals het geval bij het Shantimantra. In hindoeïstische en boeddhistische yogabeoefening wordt de techniek vaak in combinatie met in- en uitadembewegingen gebruikt, pranayama. En ook in het gebed dat islamitische Soefi mystici gebruiken, dhikr, gebruikt men deze techniek. Men prevelt de naam van god, nu niet Shanti maar Allah, of korte zinnetjes als god is groot, gods wil geschiedde of Koranteksten. Soefi mystici geloven dat dit één van de beste manieren is om tot de hoogste laag van de hemel op te stijgen en contact te krijgen met het bovennatuurlijke. In een lezing aan de nonnen van het Getsemani klooster in Kentucky leert contemplatief bidder Thomas Merton: ‘De Soefi’s proberen God te kennen en hebben manieren om God te zoeken en dit zou voor ons moeten kunnen werken.’1 Hij legt zijn publiek uit hoe het gebed van Soefi’s ‘werkt’: een combinatie van heilige zinnen en ademtechnieken. ‘Dit is eigenlijk een prachtige manier om te bidden,’ zegt hij en suggereert dat een christen door dezelfde ervaring kan gaan door het Jezusgebed: ‘Heer Jezus Christus wees mij zondaar genadig.’ Voor hem waren zowel het ademen alsook het doel een hulp in gebed.’2 Wat Merton hiermee in feite zegt, is dat het doel het middel heiligt: iets wat door de Bijbel wordt weersproken. God is specifiek over de manier waarop Hij aanbeden wil worden, en toen de zonen van Aron hun eigen ding deden om God te aanbidden, werd dit hun dood.

Merton geloofde overigens dat het gebed dat Soefi’s gebruiken hetzelfde gebed is als dat door Griekse monniken wordt gebruikt; een techniek waarmee hij zelf goed bekend was.3

Hoewel gereformeerd theoloog Jos Douma het idee dat meditatietechnieken hun oorsprong vinden in ‘zweverige’ oosterse religies weerspreekt en stelt dat er zoiets is als een christelijke traditie in meditatie,4 zijn er duidelijke aanwijzingen dat ook de mystieke woestijnvaders (die aan het begin van deze kerkelijke traditie staan) hun verborgen kennis elders opdeden. ‘De woestijnvaders geloofden dat zolang hun verlangen naar God oprecht was, willekeurig wat gebruikt kon worden om God te bereiken. Als een methode voor hindoes werkte om hun goden te bereiken, dan konden christelijke mantra’s gebruikt worden om Jezus te bereiken,’ aldus christelijk onderzoeker Ray Yungen.5 Voor wie de technieken naast elkaar legt is er een treffende gelijkenis, zegt ook wetenschapper Daniel Goleman, die onderzoek deed naar meditatieve technieken. ‘De meditatiepraktijken en levensregels van deze vroegste christelijke monniken komen sterk overeen met hun hindoe- en boeddhistische broeders in het oosten. De meditatieve technieken die zij adopteerden voor het vinden van hun god suggereren eerder een lenen uit het Oosten of een spontane herontdekking.’6

Niet alleen de combinatie van het ademgebed, centreren en herhalen van heilige woorden, maar ook het aannemen van een specifieke meditatieve houding wijst in de richting van het oosten. In zijn boek Aangeraakt door God schrijft Luigi Gioia dat hij zijn gebedstechniek leerde van Koreaanse monniken die er boeddhistische meditatiemethoden op na hielden. ‘Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het eerst in aanraking kwam met het begrip ‘contemplatief gebed’. In elk geval niet door de Bijbel, want die uitdrukking komt in de Schrift niet voor. [..] Het werd me al snel duidelijk dat ik zelf op zoek moest gaan en omdat ik altijd al kickte op uitdagingen zag ik deze zoektocht helemaal zitten. Toen ik achttien was raakte ik bevriend met een paar Koreaanse monniken die me de beginselen leerden van op het boeddhisme geënte meditatiemethoden: kleermakerszit, aandachtige ademhaling, eindeloos een zin herhalen.’7

Wat voor een Vader is God als Hij belooft Zijn Heilige Geest te geven aan gelovigen die daar om vragen, om ze vervolgens in het ongewisse te laten over de technische kant van het vragen! Waarom zouden we in de leer gaan bij Soefi’s en Koreaanse monniken, terwijl Jezus zelf ons leert te bidden en God ons verbiedt de gebedsvormen van andere volken over te nemen? ‘Vraag u niet af: Hoe hebben die volken hun goden vereerd? Zo willen wij het ook doen! Nee, de Heer uw God verbiedt u dat.’ (Deut 12.30)